Om strategische veranderingen te kunnen implementeren is er geld nodig. Dit geld kan afkomstig zijn van interne financiering of van verschillende externe financieringsbronnen zoals leningen bij de bank, leasing en kapitaalsverhogingen. Uit ons onderzoek is gebleken dat de gebruikte financieringsbronnen verschillen tussen familie- en niet-familiebedrijven. 29% van de familiebedrijven geven in 2020 aan geen externe financiering aan te vragen. Bij niet-familiebedrijven ligt dit percentage op 27%. Wanneer er wel externe financiering wordt aangetrokken, kiest 58% van de familiebedrijven voor het aantrekken van vreemd vermogen op korte en/of op lange termijn, terwijl dit maar 51% is bij niet-familiebedrijven. Het gebruik van eigen vermogen (zoals kapitaalsverhogingen of risicokapitaalinvesteerders) alsook het gebruik van quasi-eigen vermogen (zoals achterstallige leningen) ligt duidelijk lager in familiebedrijven. Slechts 1% van de familiebedrijven kiest voor een verhoging van het eigen vermogen terwijl 6% van de niet-familiebedrijven deze optie verkiest.
Hoe komt het dat familiebedrijven minder externe financieringsbronnen aanspreken?
Een eerste verklaring hiervoor kan zijn dat familiebedrijven minder bereid zijn om zeggenschap op te geven en daardoor minder extern eigen vermogen aantrekken.
Een tweede verklaring kan gevonden worden in de vaststelling dat familiebedrijven in vergelijking met niet-familiebedrijven meer financieringsreserves trachten op te bouwen. Deze gespaarde middelen zorgen ervoor dat de nood aan externe financiering lager is. Dit is duidelijk te merken in de cijfers. Wanneer familiebedrijven extra financiële middelen aangeboden krijgen, kiest 41% van deze familiebedrijven om deze middelen op te sparen in plaats van aan te wenden voor investeringen en innovatie. Bij niet-familiebedrijven is dit slecht 32%.
Een derde mogelijke verklaring kan gezocht worden bij problemen inzake de toegang tot deze externe financiering. Ongeveer één op de zes bedrijven geven aan dat de toegang tot financiering in 2020 een belangrijk probleem was.
Het niet aanvragen van externe financiering en het opsparen van financiële middelen heeft helaas gevolgen voor de strategische veranderingen in een familiebedrijf, want hierdoor kan de groei en zelfs de continuïteit van de bedrijven in gevaar komen. Er is namelijk een negatief verband tussen het aanhouden van financieringsreserves en de strategische veranderingen in een bedrijf. Deze reserves fungeren vooral als een buffer tegen omgevingsturbulentie en economische onzekerheid waardoor bedrijven deze middelen minder snel inzetten voor strategische veranderingen.
Ook bedrijven die geen gebruik maken van externe financiering, initiëren en implementeren veel minder strategische veranderingen. Dit zien we duidelijk terug in de cijfers wanneer we deze bedrijven vergelijken met bedrijven die wel externe financiering zijn aangegaan. Wanneer bedrijven vreemd vermogen gebruiken, zien we duidelijk hogere scores op de mate waarin strategische veranderingen worden geïnitieerd en geïmplementeerd in vergelijking met de groep die geen gebruik maakt van externe financiering. Het grootste verschil zien we echter bij de groep die bijkomend eigen vermogen of quasi-eigen vermogen aanwendt. Zij scoren dubbel zo hoog op de mate waarin strategische veranderingen worden geïnitieerd en geïmplementeerd dan bedrijven die geen externe financiering aanvragen. Familiebedrijven kiezen er vaker voor om geen financiering aan te vragen, wat dus nadelig is voor het initiëren en implementeren van strategische veranderingen. Ook hun beperkt gebruik van (quasi-)eigen vermogen zorgt ervoor dat ze een sterk positief effect mislopen. Dit wordt wel deels gecompenseerd door het proportioneel meer vreemd vermogen dat wordt aangetrokken vermits dit ook een positief effect heeft op initiëren en implementeren van strategische veranderingen.

コメント